Papavermeisje - Els Peeters
Ze betovert
me al van ver; op een smalle muur, naast een eeuwigdurende bouwwerf, staat een
bloem van een meisje.
Hoe lang
staat zij hier al? Ik zou het niet weten, het is de eerste maal dat ik haar
hier zie, maar ze laat me niet meer los.
In haar
uitgestrekte hand houdt zij een klaproos, ze reikt bijna tot de hemel.
Op haar
wijdse witte jurk zie ik nu wel 10
klaproosjes, of nee: het zijn er méér!
Hoort ze hier
wel thuis, in deze stad aan de Dijle? Hoe is zij hier beland?
Ik ken haar attribuut, de klaproos, van in Ieper; daar hoort de poppy thuis, in Flanders Fields. Daar verrast ze niet, zoals ze hier verrast, op deze grijze stadsmuur.
Het meisje
voert me terug naar de vele keren dat ik op Tyne Cot stond, of onder de
Menenpoort, waar papieren klaproosblaadjes op 11 november neerdwarrelen onder
de tonen van “The last post”.
Het meisje
voert me nog verder terug, meer dan 50 jaar ver in de tijd: hoe ik, op zomerse
zondagen, onder een blauwe, wolkenloze hemel, door de gele korenvelden liep met
neefjes, nichtjes, tantes en nonkels.
En ik hoor
één van mijn tantes, ze roept van in de verte: “kom hier, ik zal jullie tonen
hoe je poppetjes kan maken van klaprozen”. En ze leert ons de ragfijne rode
blaadjes om te vouwen en in het midden bindt ze een strohalmpje-dat is het
jurkje-en het zwarte hartje wordt het hoofdje.
We nemen de
poppetjes mee naar het grote huis in het dorp waar mijn grootouders wonen, maar
nog voor het avond is, zijn de poppetjes verschrompeld.
Zoals de
soldaten in Flanders Fields.
En daaraan
denk ik dus, wandelend door de Onze lieve Vrouwestraat in Mechelen, wanneer ik daar
het papavermeisje zie met haar wijdse witte jurk, bezaaid met bloedrode
klaprozen…
Reacties
Een reactie posten